Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5024

Datum uitspraak2008-10-13
Datum gepubliceerd2008-11-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/8265 SUCCR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Successierecht. Tussenbeslissing omtrent beroep op 8:29 Awb en 67 AWR tegenover onterfde legitimaris. Tot de in artikel 8:42 Awb bedoelde 'op de zaak betrekking hebbende stukken' moeten worden gerekend alle stukken die van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in deze zaak (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43 791, BNB 2008/162). Verweerders standpunt dat aan eiseres de integrale inhoud van de stukken moet worden onthouden op grond van het bepaalde in artikel 67 AWR faalt. In elk geval voor een deel van de stukken geldt dat zij nodig zijn voor de uitvoering van de belastingwet - in dit geval de AWR en de Successiewet 1956 -, omdat zij ten grondslag liggen aan de aanslag en de verdediging van de juistheid daarvan door verweerder (vgl. Hoge Raad 16 januari 1974, nr. 17 234, BNB 1975/26). Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat het aan eiseres onthouden van de kennisneming van de integrale inhoud van de stukken geen grond vindt in het bepaalde in artikel 8:29 Awb. Zulks brengt evenwel niet zonder meer mee dat eiseres recht heeft op kennisneming van de integrale inhoud van de stukken. Gelet op doel en strekking van zowel artikel 67 AWR als de artikelen 8:29 en 8:42 Awb is kennisneming van de stukken door eiseres niet verder vereist dan nodig is om de juistheid van (de omvang) van de aan haar opgelegde aanslag te beoordelen. (volgt gedeeltelijke gegrondverklaring van het verzoek).


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht enkelvoudige belastingkamer Reg. nr. AWB 06/8265 SUCCR BESLISSING als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Beslissing in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder. Motivering 1.1. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 28 augustus 2008 heeft verweerder bij brief van 11 september 2008 in kopie de volgende stukken (hierna ook aangeduid als: de stukken) aan de rechtbank toegezonden: a. de aangifte successierecht met als bijlagen: - een kopie van een kopie van het testament van [A]; - een kopie van een verzoekschrift van eiseres aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam; b. de vragenbrief van verweerder van 27 oktober 2005 aan de belastingadviseur mr. [K]; c. het antwoord van mr. [K] van 3 november 2005 op de vragenbrief met als bijlagen: - een kopie van een factuur van [B] aan [F]; - een kopie van een brief van makelaar [C] aan mr. [K] van 24 maart 2005; d. de elementennota van de aanslag van eiseres; e.de brief van de aanslagregelende ambtenaar van 10 november 2005 aan mr. [K], inhoudende de aankondiging van de wijze waarop de aanslagen zijn vastgesteld; f.het door [D] namens eiseres ingediende bezwaarschrift tegen de aan haar opgelegde aanslag successierecht; g.de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift; h.het door mr. [K] ingediende bezwaarschrift van 6 januari 2006; i.de ontvangstbevestiging van het door mr. [K] ingediende bezwaarschrift; j. de brief van verweerder van 11 januari 2006 aan [D]; k. de reactie hierop van [D] van 22 januari 2006; l. de brief van mr. [K] aan eiseres van 24 januari 2006 en diens brief van dezelfde datum waarbij hij een kopie van de brief aan eiseres ter kennisneming aan verweerder zendt; m. de brief van [E] en [B] aan verweerder van 6 februari 2006 met als bijlagen: - een kopie van de onder b, c en e genoemde brieven; - kopieën van de onder c bedoelde bijlagen; - een kopie van een factuur van [B] aan [G]; - kopieën van twee door [B] gesloten huurovereenkomsten woonruimte; n. de brief van verweerder van 14 februari 2006 aan [E]; o. de brief van mr. [K] van 24 februari 2006 aan verweerder; p. de brief van [B] van 9 maart 2006 aan verweerder; q. de brief van [D] van 18 april 2006 aan verweerder; r. de brief van [D] van 12 juli 2006 aan verweerder met als bijlage een kopie van de onder r genoemde brief; s. de brief van verweerder van 20 juli 2006 aan [D]; t. een ongedateerd stuk met de aanhef "S en S Status: toegedeeld"; u. een ongedateerde berekening van de aanslagen successierecht ter zake van de nalatenschap van [A]; v. de brief van verweerder van 27 juli 2006 aan mr. [K]; w. het concept van de uitspraak van 9 januari 2006 op het onder f genoemde bezwaar. 1.2. Verweerder heeft met betrekking tot de onder 1.1 opgesomde stukken een beroep gedaan op artikel 8:29 Awb, welk beroep de rechtbank aldus verstaat dat de kennisneming van de stukken tot de rechtbank beperkt dient te blijven. Verweerder beroept zich daartoe op de ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) op hem rustende geheimhoudingsplicht. Deze geheimhoudingsplicht staat - aldus verweerder - eraan in de weg dat eiseres kennis neemt van de stukken, omdat zij geen medegerechtigde tot de nalatenschap is en slechts een vordering op de nalatenschap heeft. 1.3. De rechtbank leidt uit de toezending van de stukken door verweerder af dat hij de stukken beschouwt als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb. 1.4. Tot de in artikel 8:42 Awb bedoelde 'op de zaak betrekking hebbende stukken' moeten worden gerekend alle stukken die van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in deze zaak (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr. 43 791, BNB 2008/162). 1.5. Verweerders standpunt dat aan eiseres de integrale inhoud van de stukken moet worden onthouden op grond van het bepaalde in artikel 67 AWR faalt. In elk geval voor een deel van de stukken geldt dat zij nodig zijn voor de uitvoering van de belastingwet - in dit geval de AWR en de Successiewet 1956 -, omdat zij ten grondslag liggen aan de aanslag en de verdediging van de juistheid daarvan door verweerder (vgl. Hoge Raad 16 januari 1974, nr. 17 234, BNB 1975/26). 1.6. Naast het beroep op artikel 67 AWR heeft verweerder geen gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb aangevoerd. 1.7. Het overwogene leidt de rechtbank tot de slotsom dat het aan eiseres onthouden van de kennisneming van de integrale inhoud van de stukken geen grond vindt in het bepaalde in artikel 8:29 Awb. Zulks brengt evenwel niet zonder meer mee dat eiseres recht heeft op kennisneming van de integrale inhoud van de stukken. Gelet op doel en strekking van zowel artikel 67 AWR als de artikelen 8:29 en 8:42 Awb is kennisneming van de stukken door eiseres niet verder vereist dan nodig is om de juistheid van (de omvang) van de aan haar opgelegde aanslag te beoordelen. 1.8. Met inachtneming van het overwogen zijn de volgende beperkingen van de kennisneming van de stukken door eiseres gerechtvaardigd. 1.9. Voor wat betreft de aangifte successierecht: - op blad 1 de passage beginnend met 'A.' en eindigend met 'of verblijfplaats;' en onder het kopje '2e Verkrijger' de passage beginnend met 'Naam en in de laatste regel de zinsnede beginnend met 'hiervoor' en eindigend met 'genoemd;'; - op blad 2 in de eerste regel de zinsnede beginnend met 'hiervoor' en eindigend met 'genoemd;'; op blad 5 de handtekeningen en namen van de ondertekenaars. 1.10. De onder 1.1, sub m, genoemde brief van 6 februari 2006 en de daarbij gevoegde bijlagen in hun geheel. 1.11. De onder 1.1, sub n, genoemde brief van 14 februari 2006 in zijn geheel. 1.12. De onder 1.1, sub p, genoemde brief van 9 maart 2006 in zijn geheel. 1.13. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er geen gewichtige redenen zijn om overlegging van de stukken door verweerder (alsnog) te weigeren of om de integrale inhoud van de stukken aan eiseres te onthouden. Mede gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste, vijfde en zesde lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2008 (Stcrt. 2008, 114; VakstudieNieuws 2008/31.3), wordt verweerder in de gelegenheid gesteld schriftelijk aan de rechtbank mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de rechtbank verbindt. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder daarbij de keuze om alsnog overlegging van de stukken te weigeren (in welk geval de rechtbank de stukken zal retourneren en toepassing zal geven aan artikel 8:31 Awb) of in te stemmen met de door de rechtbank in 1.9 tot en met 1.12 weergegeven beperking van de kennisneming door eiseres. In dat laatste geval dient verweerder de stukken met de hiervoor aangeduide beperkingen van de kennisneming aan de rechtbank aan te leveren, ter doorzending aan eiseres. Voorts zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen de rechtbank te berichten of zij -voor het geval verweerder akkoord gaat met beperkte kennisneming van de stukken door eiseres - erin toestemt dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de hierboven in 1.9 tot en met 1.12 aangeduide passages uit de stukken. In dat geval dient verweerder de ongeschoonde versies van deze stukken in een gesloten enveloppe aan de rechtbank toe te zenden. Beslissing De rechtbank: bepaalt dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is met betrekking tot de hierboven in 1.9 tot en met 1.12 aangeduide (passages uit de) stukken; stelt verweerder in de gelegenheid binnen vier weken schriftelijk mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de rechtbank verbindt; stelt eiseres in de gelegenheid op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, Awb de rechtbank binnen twee weken te berichten of zij er in toestemt dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de hierboven in 1.9 tot en met 1.12 aangeduide (passages uit de) stukken waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht. Aldus gegeven op 13 oktober 2008 door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert. Tegen deze tussenbeslissing kan niet eerder beroep worden ingesteld, dan tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.